...des n
uisances sonores et olfactives d'établissements éloignés d'une zone d'habitat ou d'un récepteur sensible, donne lieu, dans la plupart des cas, à une absence de réclamations lors de l'enquête publique et à un rapport d'analyse des impacts simplifié concluant à l'imposition de conditions d'exploiter
communes à tous les établissements d'élevage; qu'eu égard à cette réalité, il est proposé de classer les établissements relevant du secteur de l'agriculture en fonction de deux critères : d'une part, le nombre d'animaux et d'autre p
...[+++]art, leur implantation soit en zone d'habitat, soit à proximité d'un récepteur sensible en tenant compte notamment de l'impact dû nuisances olfactives; que d'autres paramètres plus particuliers sont aussi pris en compte, comme par exemple le caractère dangereux des autruches ou encore le caractère intensif de certains élevages dits " industriels" ou " hors sol" ; que ce classement a pour objectif de pouvoir distinguer les établissements dont l'exploitation a un impact peu important sur l'environnement et sur l'homme pouvant être limité moyennant le strict respect de conditions intégrales, et ceux pour lesquels une analyse approfondie du projet est nécessaire pour conclure à la compatibilité ou non de l'exploitation avec son environnement et pour lesquels l'imposition de conditions d'exploitation particulières doit être envisagée; que l'impact des " odeurs" est un critère essentiel à prendre en compte, les nuisances sonores étant, en Région wallonne, déjà réglementées; que l'émission d'effluents odorants est en effet à la base de nombreux contentieux entre les exploitants et les riverains, surtout dans le cadre de projet d'élevage de type " hors sol" de volailles, de porcins ou de lapins; que, dans la démarche proposée, et dans le cadre du Contrat d'avenir renouvelé, il s'agit d'assurer une cohabitation harmonieuse entre les exploitations agricoles et la population; que l'hypothèse de départ est que ce qui est considéré comme inacceptable par les habitants des zones résidentielles urbaines est mieux accepté par les habitants d'une zone mixte (habitat + exploitations agricole) et, a fortiori, d'une zone agricole; qu'il convient donc de distinguer d'une part la zone d'habitat et certaines zones ou récepteurs " sensibles" et, d'autre part, la zone d'habitat à caractère rural et la zone agricole, ces deux dernières étant vouées à l'agriculture selon le Code wallon de l'Aménagement du Territoire, de l'Urbanisme et du Patrimoine; qu'il convient ensuite que les rubriques soient articulées autour d'une distance critique X par rapport à la zone d'habitat et à un récepteur sensible, cette distance étant établie par le biais d'une méthode empirique de calcul de distance de propagation des odeurs; que le seuil de la classe 1 est fixé conformément aux dispositions de la Directive 97/11/CE du Conseil du 3 mars 1997 relative à l'évaluation des incidences ainsi qu'à l'article 23 de la Constitution; que les classes 2 et 3 sont structurées comme suit : ...... een
gevoelige ontvanger in de meeste gevallen geen klachten oplevert tijdens het openbaar onderzoek en het voorwerp is van een vereenvoudigd rapport inzake het effectenonderzoek, dat besluit tot het opleggen van exploitatievoorwaarden gemeen aan alle teeltinrichtingen; dat er, rekening houdende met deze realiteit, voorgesteld wordt de onder de landbouwsector vallende inrichtingen volgens twee criteria in te delen : enerzijds, het aantal dieren en, anderzijds, hun vestiging, hetzij in een woongebied, hetzij in de buurt van een gevoelige ontvanger, met inachtneming van o.a. het geurhindereffect; dat ook andere specifiekere parameters
...[+++] in aanmerking genomen worden, zoals, bijv., het gevaarlijke karakter van struisvogels of het intensieve karakter van sommige " industriële" of " niet grondgebonden teelten" ; dat deze indeling dient om een onderscheid te kunnen maken tussen de inrichtingen waarvan de exploitatie zowel op het leefmilieu als op de mens een niet noemenswaardig effect heeft dat beperkt kan worden mits een strikte naleving van de integrale voorwaarden, en die welke een grondige analyse van het project vereisen vooraleer te kunnen vaststellen dat de exploitatie al dan niet verenigbaar is met het leefmilieu en waarvoor het opleggen van bijzondere exploitatievoorwaarden overwogen moet worden; dat de weerslag van " geuren" een belangrijk in overweging te nemen criterium is, daar geluidshinder in het Waalse gewest reeds gereglementeerd is; dat de emissie van mestgeur immers talrijke geschillen tussen exploitanten en aanwonenden heeft veroorzaakt, voornamelijk in het raam van " niet grondgebonden" teeltprojecten betreffende pluimvee, varkensachtigen of konijnen; dat het er, in de voorgestelde benaderingswijze en in het raam van het hernieuwde Toekomstcontract, om gaat een harmonisch samenleven te waarborgen tussen de landbouwexploitaties en de bevolking; dat er van uitgegaan wordt dat wat inwoners van stedelijke woongebieden als onaanvaardbaar beschouwen beter aanvaard wordt door inwoners van een gemengd gebied (woongebied + landbouwexploitatie) en, a fortiori, van een landbouwgebied; dat dus een onderscheid moet worden gemaakt tussen, enerzijds, het woongebied en bepaalde " gevoelige" gebieden of ontvangers en, anderzijds, het woongebied met een landelijk karakter en het landbouwgebied, waarbij de twee laatstgenoemde voor landbouw bestemd zijn overeenkomstig het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium; dat het vervolgens past dat de rubrieken uitgaan van een kritische afstand X ten opzichte van het woongebied en een gevoelige ontvanger, waarbij deze afstand vastgelegd wordt aan de hand van een empirische methode voor de berekening van de afstand van de geurverspreiding; dat de drempel van klasse 1 vastgelegd is overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 betreffende de milieueffectbeoordeling, alsook overeenkomstig artikel 23 van de Grondwet; dat de klassen 2 en 3 gestructureerd zijn als volgt : ...