». b. Par jugement du 19 juin 2014 en cause de P. D.V. contre B.B. et Me C. Talloen en sa qualité de tuteur ad hoc de Y. D.V., dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 27 juin 2014, le Tribunal de première instance de Flandre orientale, division Termonde, a posé la question préjudicielle suivante : « L'article 330, § 1 , alinéa 1 , deuxième phrase, du Code civil viole-t-il l'article 22 de la Constitution, combiné avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme, dans la mesure où l'action en contestation de la reconnaissance de paternité intentée par l'homme qui a reconnu l'enfant n'est pas recevable si l'enfant a la possession d'état à l'égard de l'auteur de la reconnaissance ?
». b. Bij vonnis van 19 juni 2014 in zake P. D.V. tegen B.B. en Mr. C. Talloen in haar hoedanigheid van voogd ad hoc over Y. D.V., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 juni 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 330, § 1, eerste lid, tweede zin, van het Burgerlijk Wetboek artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de vordering tot betwisting van de erkenning van het vaderschap door de man die het kind heeft erkend, niet ontvankelijk is indien het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend ?