Au premier alinéa, 5°, on entend par « pension » : les pensions de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou de survie, et tout autre avantage en tenant lieu, accordés : 1° par ou en vertu d'une loi belge ou étrangère ; 2° par un organisme de sécurité sociale, un pouvoir public, un établissement public ou d'utilité publique, belge ou étranger.
In het eerste lid, 5°, wordt verstaan onder pensioen : het ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen, en andere als dusdanig geldende voordelen die worden toegekend : 1° door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet; 2° door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.