La Cour est interrogée sur la compatibilité de cette disposition avec les articles 10, 11 et 22 de la Constitution, lus en combinaison avec les articles 8 et 14 de la Convention européenne des droits de l'homm
e, en ce qu'elle ne permet pas à l'enfant âgé de plus de 22 ans d'agir en contestation de la reconnaissance de paternité au-delà du délai d'un an à compter de la découverte du fait que l'homme qui l'a reconnu n'est pas son père, dans l'hypothèse où la filiation établie par cette reconnais
...[+++]sance ne correspond pas à la vérité biologique et qu'elle ne repose pas sur une possession d'état continue.
Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij aan het kind ouder dan 22 jaar niet de mogelijkheid biedt de erkenning van het vaderschap te betwisten na de termijn van één jaar vanaf de ontdekking van het feit dat de man die het heeft erkend, niet zijn vader is, in het geval waarin de door die erkenning vastgestelde afstamming niet overeenstemt met de biologische waarheid en niet op een voortdurend bezit van staat berust.