8. benadrukt het belang van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ‑EU) van 8 april 2014 waarin Richtlijn 2006/24/EG betreffe
nde de bewaring van gegevens nietig wordt verklaard; herinnert eraan dat het Hof van Justitie oordeelde dat de inmenging van dit instrument met het fundamentele recht op privacy moet worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk is; onderstreept dat deze uitspraak een nieuw aspect omvat, in die zin dat het Hof van Justitie met betrekking tot 'algemene surveillanceprogramma's’ specifiek naar concrete jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens verwijst, en daarmee de beginsel
...[+++]en zoals bedoeld in die jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens feitelijk in de EU-wetgeving op dit gebied integreert; onderstreept dat het derhalve in de lijn der verwachtingen ligt dat het Hof van Justitie in de toekomst dezelfde redenering zal volgen wanneer het de geldigheid, onder het Handvest, toetst van andere wetgevingshandelingen van de EU en de lidstaten met betrekking tot ‘algemene surveillanceprogramma’s’;