3. Si un État membre cesse de percevoir le droit d’apport sur les apports de capital visés à l’article 3, points g) à j), à tout moment ultérieur au 1er janvier 2006, il ne peut rétablir ce droit sur les apports de capital considérés, nonobstant l’article 10, paragraphe 2.
3. Indien een lidstaat op enig tijdstip na 1 januari 2006 afziet van de heffing van het kapitaalrecht op de in artikel 3, onder g) tot en met j), bedoelde inbreng van kapitaal, mag hij dit recht op de desbetreffende inbreng van kapitaal niet opnieuw invoeren, niettegenstaande artikel 10, lid 2.