Lorsque par suite de circonstances imprévues au cours du voyage, un membre au plus de l'équipage prescrit n'est plus en mesure d'accomplir sa tâche, les bateaux peuvent néanmoins poursuivre leur voyage jusqu'au premier lieu de stationnement approprié situé dans le sens de la navigation, s'il se trouve à bord une personne titulaire d'un des documents visés à l'article 8, 7°, ainsi qu'un autre membre de l'équipage prescrit.
Wanneer door onvoorziene omstandigheden tijdens de vaart ten hoogste één lid van de voorgeschreven bemanning uitvalt, mogen de schepen niettemin hun reis voortzetten tot de eerstvolgende geschikte aanlegplaats in de richting waarin gevaren wordt, indien zich aan boord een persoon bevindt die houder is van één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°, alsmede nog een lid van de voorgeschreven bemanning.