L'article 15, alinéa 1, attribue au Roi le pouvoir d'apprécier quelles sont les qualités morales, caractérielles, physiques et professionnelles d'un candidat, qualités qui, aux termes de la loi du 21 décembre 1990, sont déterminantes pour la poursuite et l'évolution de la carrière d'un candidat militaire, sans définir de manière plus précise, dans le texte de la loi, le sens et le cadre de cette habilitation.
Artikel 15, eerste lid, kent aan de Koning de bevoegdheid toe om te oordelen welke de morele, karakteriële, fysieke en professionele hoedanigheden van een kandidaat zijn, hoedanigheden die, naar luid van de wet van 21 december 1990, doorslaggevend zijn voor de voortzetting en de evolutie van de loopbaan van een kandidaat-militair, zonder dat in de wettekst de zin en het kader van die machtiging nader worden gepreciseerd.