Le législateur a toutefois explicitement disposé à l'article 362, alinéa 2, que l'établissement de la filiation de l'adopté à l'égard d'un tiers, postérieur au jugement ou à l'arrêt homologuant ou prononçant l'adoption, laisse subsister cette dernière et ne produit ses effets que pour autant qu'ils ne soient pas en opposition avec ceux de l'adoption.
In artikel 362, tweede lid, heeft de wetgever evenwel uitdrukkelijk bepaald dat de vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een derde, na het vonnis of arrest dat de adoptie homologeert of uitspreekt, de adoptie laat bestaan en slechts gevolgen heeft voor zover deze niet in strijd zijn met die van de adoptie.