La Cour est interrogée sur le point de savoir si la disposition précitée ne viole pas les articles 10, 11 et 191 de la Constitution, en ce qu'elle traiterait de façon différente et sans justification l'étranger qui, lorsqu'il ne comparaît pas à l'audience devant la Commission permanente de recours des réfugiés, peut se voir refuser la reconnaissance ou la confirmation de la qualité de réfugié, et le ministre de l'Intérieur dont l'absence à cette même audience n'est pas sanctionnée.
Het Hof wordt gevraagd of de voormelde bepaling de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet niet schendt, doordat zij de vreemdeling, aan wie, wanneer hij niet verschijnt op de terechtzitting voor de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, de erkenning of de bevestiging van de hoedanigheid van vluchteling kan worden geweigerd, en de minister van Binnenlandse Zaken, wiens afwezigheid op diezelfde terechtzitting niet wordt bestraft, zonder verantwoording verschillend zou behandelen.