« L'article 57, § 2, alinéas 3 et 4, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale, tel qu'il est interprété par la Cour d'arbitrage en son arrêt n° 43/98 du 22 avril 1993 [lire : 1998], viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution, dans la mesure où l'étranger qui a demandé (en Belgique) à être reconnu comme réfugié, do
nt la demande a été rejetée par l'Office des étrangers sur base de la Convention de Dublin transposée en droit belge, et qui a reçu un ` ordre de quitté [lire : quitter] le territoire ', n'a(urait) pas droit à une aide égale au minimum de moyens d'existence tant [que] le recours cont
re la déci ...[+++]sion de l'Office des étrangers est pendante [lire : pendant] devant le Conseil d'Etat, alors qu'un étranger qui introduit un recours auprès du Conseil d'Etat contre une décision du Commissariat général aux réfugiés et apatrides ou une décision de la Commission permanente de recours y a droit ?« Schendt artikel 57, § 2, derde en vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals geïnterpreteerd door het Arbitragehof in zijn arrest nr. 43/98 van 22 april 1993 [lees : 1998], de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de vreemdeling die (in België) heeft gevraagd om als vluchteling te worden erkend
en wiens aanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken is verworpen op basis van de in het Belgische recht omgezette Overeenkomst van Dublin en die ` een bevel om het grondgebied te verlaten ' heeft ontvangen, geen recht heeft (zou hebben) op steunverlening gelijk aan
...[+++] het bestaansminimum zolang het beroep tegen de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken voor de Raad van State hangende is, terwijl een vreemdeling die beroep instelt bij de Raad van State tegen een beslissing van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of een beslissing van de Vaste Beroepscommissie daar wel recht op heeft ?