Il prévoit que « lorsque le ou les membres de la famille d’un étranger reconnu réfugié dont les liens de parenté ou d’alliance sont antérieurs à l’entrée de celui-ci dans le Royaume, ne peuvent fournir les documents officiels qui prouvent qu’ils remplissent les conditions relatives au lien de parenté ou d’alliance, visées à l’article 10, il est tenu compte d’autres preuves valables produites au sujet de ce lien » (§ 5 — passage souligné par nos soins).
Het bepaalt dat indien het familielid « van een als vluchteling erkende vreemdeling, met wie de bloed- of aanverwantschapsbanden al bestonden vóór hij het Rijk betrad, geen officiële documenten kunnen overleggen die aantonen dat zij voldoen aan de in artikel 10 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de bloed- of aanverwantschapsband, wordt rekening gehouden met andere geldige bewijzen die in dit verband worden overgelegd.