Le législateur a pu raisonnablement estimer qu'une méfiance de principe était un parti extrême risquant de compliquer exagérément l'organisation de la justice, d'autant que si les circonstances de l'espèce justifient une méfiance particulière, le juge doit s'abstenir.
De wetgever heeft redelijkerwijs kunnen oordelen dat een principiële achterdocht een extreme oplossing zou zijn die de rechterlijke organisatie overdreven ingewikkeld zou kunnen maken, des te meer daar, indien de omstandigheden van de zaak een bijzondere achterdocht verantwoorden, de rechter zich dient te onthouden.