Un accusé amené à comparaître devant la cour d'assises bénéficie, au cas où il ne connaît pas la langue de la procédure ou qu'il s'exprime mieux dans une autre langue, du droit de demander que la procédure se déroule dans sa langue, à condition qu'il s'agisse d'une des trois langues nationales.
Een beschuldigde die moet verschijnen voor het hof van assisen heeft, indien hij de taal van de rechtspleging niet kent of indien hij zich beter in een andere taal kan uitdrukken, het recht om te vragen dat het proces in zijn eigen taal verloopt, op voorwaarde dat het om een van de drie landstalen gaat.