Au cours de ces mêmes travaux préparatoires, il fut encore renvoyé à la proposition de loi modifiant la loi du 15 mars 1954 relative aux pensions de dédommagement des victimes civiles de la guerre 1940-1945 et de leurs ayants droit, devenue caduque par suite de la dissolution des chambres, et dont les développements
énonçaient : « [I]l serait souhaitable, notamment, de prévoir une exception à la condition
suivant laquelle l'intéressé doit avoir eu la qualité de Belge avant le sinistre, en faveur des étrangers ou apatrides qui, au 10 m
...[+++]ai 1940, remplissaient les conditions requises pour obtenir la nationalité belge mais qui, en raison de leur jeune âge, se sont trouvés dans l'impossibilité d'effectuer ou d'introduire avant le 10 mai 1940 la déclaration ou la demande prévues.Tijdens diez
elfde parlementaire voorbereiding is nog verwezen naar het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden, dat is vervallen na de ontbinding van de kamers; volgens de toelichting ervan « ware het onder meer wenselijk op de voorwaarde die bepaalt dat betrokkene de Belgische nationaliteit voor het schadegeval moest bezitten een uitzondering te voorzien voor die vreemdelingen of vaderlandlozen die zich op 10 mei 1940 in de voorwaarden bevonden om de Belgische nationaliteit te bekomen, maar wegens hun jeugdige
...[+++] leeftijd in de onmogelijkheid geweest zijn om vóór 10 mei 1940 de voorziene verklaringen te doen of in te leiden.