Art. 5. En dehors de l'espace protégé ou de la zone protégée, l'agent de gardiennage ne peut, en aucun cas, disposer de moyens qui peuvent influencer l'enregistrement des informations, visées à l'article 4, §§ 2 et 3, du présent arrêté, et la vérification par le système, du suivi de ces opérations, ni de moyens permettant l'ouverture du conteneur, quelles que soient les circonstances
Art. 5. Buiten de beveiligde ruimte of de beveiligde zone mag de bewakingsagent in geen geval kunnen beschikken over middelen die de registratie van de onderrichtingen, bedoeld in artikel 4, § 2 en § 3, van dit besluit, en de verificatie door het systeem van de naleving van deze verrichtingen, kunnen beïnvloeden, noch over middelen om de container, in welke omstandigheden dan ook, te openen.