En raison de sa généralité et en raison de la nature irréfragable de la présomption, même dans les cas où l'hypothèse de collusion est invraisemblable, voire exclue, la disposition en cause est toutefois disproportionnée puisqu'elle a pour effet que le preneur d'assurance est toujours exclu du bénéfice de l'assurance, y compris dans les cas où le preneur d'assurance qui ne conduit pas le véhicule est lui-même préjudicié au sens de l'article 3 de la loi du 1 juillet 1956 par suite d'un accident dont est responsable non pas lui-même mais le conducteur du véhicule assuré.
Vanwege zijn algemeen karakter en vanwege de onweerlegbare aard van het vermoeden ook in gevallen waarin de hypothese van heimelijke verstandhouding onwaarschijnlijk of zelfs uitgesloten is, is de in het geding zijnde bepaling evenwel onevenredig daar zij ertoe leidt dat de ver zekeringnemer steeds van het voordeel van de verzekering wordt uitgesloten, ook in die gevallen waarin de verzekeringnemer die het voertuig niet bestuurt, zelf benadeelde is in de zin van artikel 3 van de wet van 1 juli 1956, als gevolg van een ongeval waarvoor niet hij maar een bestuurder van het verzekerde voertuig aansprakelijk is.