Art. 4. Les fonctions de président, de président suppléant, de membre permanent, de membre suppléant, de secrétaire et de secrétaire suppléant, échoient à la date à laquelle les intéressés ont droit à la retraite, ne sont plus titulaire du grade requis ou n'exercent plus la compétence requise, et au plus tard après l'échéance de la période de désignation de six ans.
Art. 4. De functies van voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, vast lid, plaatsvervangend lid, secretaris en plaatsvervangend secretaris vervallen op de datum waarop de benoemden pensioengerechtigd zijn, niet meer de vereiste rang dragen of niet meer de vereiste bevoegdheid uitoefenen, en uiterlijk na het verloop van de aanstellingsperiode van 6 jaar.