46. se félicite que le Conseil et la Commission aient introduit les préoccupations relatives aux droits de l'homme, à la démocratie, à l'État de droit et à la bonne gouvernance, avec des critères précis d'évaluation, dans tous les plans d'action nationaux établis dans le cadre de la politique européenne de voisinage (PEV); convient que le point fort des plans d'action est qu'ils constituent un engagement contraignant, et que cela est égalemen
t leur point faible puisqu'ils doivent être négociés avec le pays partenaire; demande instamment au Conseil de veiller à ce que
ces pays respectent leurs ...[+++] engagements et d'envisager les mesures à prendre lorsqu'ils ne s'y conforment pas dans le délai convenu; attire plus particulièrement l'attention sur la faiblesse des engagements en matière des droits de l'homme en ce qui concerne le Maroc et le Sahara occidental, la Tunisie, la Syrie, Israël et l'Autorité palestinienne, l'Algérie et l'Égypte, les plans d'action concernant ces deux derniers pays faisant encore l'objet d'une négociation; attend avec intérêt l'examen des rapports portant sur la première année de mise en œuvre des sept premiers plans d'action ainsi que les priorités pour la PEV en 2006; dans cette perspective, demande la création de sous-commissions pour les droits de l'homme, qui examinent, notamment, les cas individuels de façon à améliorer encore le dialogue avec tous les pays partenaires sur les droits de l'homme; 46. is verheugd dat de Raad en de Commissie vraagstukken op het gebied van de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat
en goed bestuur en overeenkomstige criteria hebben geïntegreerd in alle nationale actieplannen die in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid worden opgesteld; aanvaardt dat de kracht van de actieplannen gelegen is in het feit dat zij een bindende verplichting betekenen, doch wijst erop dat dit ook hun zwakke punt is, aangezien de actieplannen op basis van onderhandelingen met het partnerland tot stand komen; dringt er daarom bij de Raad op aan om die landen aan hun verplichtingen te houden en maatregelen te ove
...[+++]rwegen ingeval zij hieraan niet binnen de gestelde termijn voldoen; vestigt de aandacht op het feit dat de mensenrechten in de overeenkomsten met Marokko en de Westelijke Sahara, Tunesië, Syrië, Israël en de Palestijnse Autoriteit, Algerije en Egypte in onvoldoende mate aan bod komen (over het actieplan inzake de twee laatste landen wordt nog onderhandeld); ziet uit naar de beoordeling van de verslagen over het eerste jaar van de uitvoering van de eerste zeven actieplannen en de verwezenlijking van de voor 2006 omlijnde prioriteiten van het Europees nabuurschapsbeleid; verzoekt daarom om de oprichting van subcommissies voor mensenrechten die onder andere individuele gevallen behandelen en op die manier de mensenrechtendialoog met alle partnerlanden verder verbeteren;