L'« impact éventuel du travail des services diplomatiques sur les préparatifs de l'activité législative possible » qui, dans les développements de la proposition de loi, est présenté comme la principale justification de la compétence d'avis du parlement poursuivie, n'est donc nullement une táche spécifique ou réservée aux chefs de poste, même si leur contribution y est évidemment significative.
De eventuele « impact van het werk van de diplomatieke diensten op de voorbereidingen op mogelijk wetgevend werk », die in de toelichting bij het wetsvoorstel als voornaamste verantwoording van de beoogde adviesbevoegdheid van het Parlement wordt opgegeven, is dus geenszins de specifieke of gereserveerde taak van posthoofden, ook al is hun inbreng daarin vanzelfsprekend betekenisvol.