Aangezien de termijn van twee jaar waarin artikel 3, § 2, tweede lid, van de wet van 20 juli 2007 voorziet, theoretisch blijkt te zijn, doet die bepaling op buitensporige wijze afbreuk aan het beginsel van het gewettigd vertrouwen, in zoverre de verzekeringsonderneming niet daadwerkelijk een termijn heeft kunnen genieten die gelijk is aan de termijn vermeld in B.24.1.2.
Da die Frist von zwei Jahren, die in Artikel 3 § 2 Absatz 2 des Gesetzes vom 20. Juli 2007 vorgesehen ist, sich als theoretisch erweist, verletzt diese Bestimmung auf übermässige Weise den Grundsatz des rechtmässigen Vertrauens, insofern das Versicherungsunternehmen nicht wirklich den Vorteil einer Frist von gleichwertiger Dauer wie die in B.24.1.2 erwähnte Frist nutzen konnte.