Volgens de Vlaamse Regering is het vierde middel onontvankelijk bij gebrek aan bevoegdheid van het Hof om kennis te nemen van middelen die zijn afgeleid uit de rechtstreekse schending van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en van de andere in het middel aangehaalde bepalingen, enerzijds, en bij gebrek aan een uiteenzetting aangaande de schending van het gelijkheidsbeginsel, anderzijds.
Die Flämische Regierung hält den vierten Klagegrund für unzulässig, weil einerseits der Hof nicht befugt sei, über Klagegründe zu erkennen, die direkt aus dem Verstoss gegen Artikel 14 der Europäischen Menschenrechtskonvention und gegen die anderen im Klagegrund vorgebrachten Bestimmungen abgeleitet seien, und weil andererseits der Verstoss gegen den Gleichheitsgrundsatz nicht dargelegt worden sei.