Bij het uitvoeren van deze bepaling en van artikel 5, lid 1, zorgt elke lidstaat ervoor dat een periode van ten minste 10 dagen verstrijkt tussen de uiterst toelaatbare datum voor de oproeping tot de algemene vergadering en de registratiedatum, en dat bij de berekening van deze periode deze twee data niet worden meegeteld.
Bei der Anwendung dieses Absatzes sowie von Artikel 5 Absatz 1 stellen die Mitgliedstaaten sicher, dass mindestens zehn Tage zwischen dem letzten zulässigen Tag für die Einberufung der Hauptversammlung und dem Nachweisstichtag liegen, wobei diese beiden Tage bei der Berechnung dieser Zahl von Tagen nicht eingeschlossen werden.