Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 198
9 Bij vonnis van 22 april 2015 in zake N. C., F. C. en A. O. tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 mei
2015, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 203, eerste lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals het van toepassing is in het Waalse Gewest, in zoverre het bepaalt dat het ontdoken recht ondeelb
aar verschuldigd is ...[+++]door alle partijen bij de akte, met inbegrip van die waarvoor niet kan worden aangetoond dat zij hebben deelgenomen aan de bewimpeling van een deel van de verkoopprijs, of nog, daarvan kennis hadden, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ?Bekanntmachung vorgeschrieben durch Artikel 74 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 In sei
nem Urteil vom 22. April 2015 in Sachen N. C.
, F. C. und A. O. gegen den belgischen Staat, dessen Ausfertigung am 22. Mai
2015 in der Kanzlei des Gerichtshofes eingegangen ist, hat Gericht erster Instanz Henneg
au, Abteilung Mons, folgende Vorabentscheidungsfrage gestellt: « Verstößt Artikel 203 Abs
...[+++]atz 1 des Registrierungs-, Hypotheken- und Kanzleigebührengesetzbuches in der in der Wallonischen Region anwendbaren Fassung dadurch, dass er bestimmt, dass die hinterzogenen Gebühren unteilbar von allen Urkundsparteien geschuldet sind, einschließlich derjenigen, bei denen nicht nachgewiesen werden kann, dass sie an der Verheimlichung eines Teils des Verkaufspreises beteiligt waren oder gar Kenntnis davon hatten, gegen die Artikel 10, 11 und 172 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Artikel 6 der europäischen Konvention zum Schutze der Menschenrechte und Grundfreiheiten?