« Schendt art. 21, 2e lid van de Gecoördineerde Wetten bij de Raad van State, de art. 10 en/of 11 van de Grondwet, en m.n. is dit art. wel in overeenstemming met deze grondwettelijke beginselen in zoverre dit art. aan de verzoekende partij de gekende sanctie (ontbreken van belang-onontvankelijkheid) oplegt bij het niet respecteren van de termijn van art. 7 van het Besluit van de Regent, terwijl het miskenn
en van de termijnen opgelegd in art. 14bis van ditzelfde besluit va
n de Regent aan het Auditoraat (art. 14bis, § 1, 1 ...[+++]ste lid) en aan de Raad van State (art. 14bis, § 1, 2de lid) geen enkele sanctie zou geven, laat staan een sanctie van dezelfde gestrengheid, terwijl deze termijnen van art. 14bis nochtans hetzelfde doel beogen, nl. het inkorten van de duur van de rechtspleging ?« Verstösst Artikel 21 Absatz 2 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat gegen die Artikel 10 und/oder 11 der Verfassung, bzw. ist dieser Artikel mit diesen verfassungsmässigen Grundsätzen vereinbar, insofern dieser Artikel der klagenden Partei die übliche Sanktion (nichtvorhandenes Interesse - Unzuständigkeit) auferlegt, wenn sie nicht die Frist gemäss Artikel 7 des Erlasses des Regenten beachtet, während die Missachtung der Fristen, die Artikel 14bis desselben Erlass
es des Regenten dem Auditorat (Artikel 14bis § 1 Absatz 1) und dem Staatsrat (Artikel 14bis § 1 Absatz 2) auferlegt, zu keiner Sanktion, geschweige denn zu einer gleich
...[+++] strengen Sanktion führen würde, während diese Fristen gemäss Artikel 14bis jedoch auf dasselbe abzielen, und zwar die Verkürzung der Verfahrensdauer?