« Schendt artikel 29, vierde lid, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, c.q. het quasi gelijkluidende artikel 29, § 3, van dezelfde wet zoals gewijzigd bij wet van 7 februari 2003, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een verdubbeling voorschrijft van de geldboet
e bij herhaling van bepaalde overtredingen binnen het jaar te rekenen van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, en het daardoor een onverantwoord onderscheid maakt tussen personen die een tweede maal voor een zgn. zware
overtredi ...[+++]ng worden vervolgd welke exact evenveel tijd na de eerste overtreding heeft plaatsgevonden, naargelang de uitspraak op de eerste inbreuk al dan niet sneller in kracht van gewijsde is gegaan, en dit zelfs ongeacht of de betrokkene daar persoonlijk toe heeft bijgedragen ?« Verstösst Artikel 29 Absatz 4 des durch den königlichen Erlass vom 16. März 1968 koordinierten Gesetzes über die Strassenverkehrspolizei bzw. der nahezu gleichlautende Artikel 29 § 3 desselben Gesetzes in der durch das Gesetz vom 7. Februar 2003 abgeänderten Fassung gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem er eine Verdoppelung der Geldstrafe vorschreibt, wenn es binnen einem Jahr ab einem früheren auf Verurteilung lautenden, rechtskräftig gewordenen Urteil zu einem Rückfall in bestimmte Verstösse kommt, und er somit einen ungerechtfertigten Unterschied zwischen Personen einführt, die zum zweiten Mal wegen eines sog.
schweren Verstosses verfolgt werden ...[+++], der genau ebenso viel Zeit nach dem ersten Verstoss begangen wurde, je nachdem, ob das Urteil über den ersten Verstoss schneller oder weniger schnell rechtskräftig geworden ist, und zwar ungeachtet dessen, ob der Betroffene persönlich dazu beigetragen hat?