5. Indien de Commissie binnen de in lid 4, onder b), gestelde termijn van 65 werkdagen, ondanks een door de betrokken lidstaat aan haar gerichte herinnering, niet de in lid 3 bedoelde beschikking tot verwijzing of houdende weigering van verwijzing heeft gegeven, noch de in lid 4, onder b), bedoelde voorbereidende stappen heeft genomen, wordt zij geacht te hebben besloten de zaak overeenkomstig lid 3, onder b), naar de betrokken lidstaat te verwijzen.
(5) Hat die Kommission trotz Erinnerung durch den betreffenden Mitgliedstaat innerhalb der in Absatz 4 Buchstabe b) bezeichneten Frist von 65 Arbeitstagen weder eine Entscheidung gemäß Absatz 3 über die Verweisung oder Nichtverweisung erlassen noch die in Absatz 4 Buchstabe b) bezeichneten vorbereitenden Schritte unternommen, so gilt die unwiderlegbare Vermutung, dass sie den Fall nach Absatz 3 Buchstabe b) an den betreffenden Mitgliedstaat verwiesen hat.