In de prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd of artikel 43, § 3, van de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken artikel 10 van de Grondwet schendt, doordat het voor functies van directeur en hoger een gelijke toewijzing aan beide taalkaders oplegt, ook wanneer het werkvolume dat op elk der taalgebieden betrekking heeft een onevenwicht vertoont, waardoor zowel voor de burgers, gebruikers van de openbare dienst, die behoren tot het taalgebied waarop het grootste deel van het werkvolume betrekking heeft, als voor de ambtenaren die tot de met dat taalgebied overeenstemmende taalrol behoren, nadelen zouden ontstaan.
In der präjudiziellen Frage wird der Hof gefragt, ob Artikel 43 § 3 der durch den königlichen Erlass vom 18. Juli 1966 koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten gegen Artikel 10 der Verfassung verstosse, indem er für die Ämter als Direktor und höhere Ämter die gleiche Aufteilung auf die beiden Sprachkader auferlege, auch wenn das Arbeitsvolumen, das sich auf die einzelnen Sprachgebiete beziehe, ein Ungleichgewicht aufweise, so dass sowohl den Bürgern als Benutzern des öffentlichen Diensts, die zu dem Sprachgebiet gehörten, auf das der grösste Teil des Arbeitsvolumens entfalle, als auch den Beamten, die der diesem Sprachgebiet entsprechenden Sprachrolle angehörten, Nachteile entstehen würden.
