2. De in lid 1, onder d), e), f) en g), bedoelde vrijstellingen worden enkel verleend wanneer er een degelijk bewakingsprogramma is om te controleren en te garanderen dat alle gestorven dieren in de lidstaat op veilige wijze worden verwijderd.
(2) Die Freistellung nach Absatz 1 Buchstaben d, e, f und g gilt nur, wenn es in dem Mitgliedstaat ein konsequentes Programm zur Überwachung und sicheren Beseitigung aller Falltiere gibt.