Het Hof wordt gevraagd of artikel 1251 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 80, zesde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld, zonder voorwerp wordt wanneer de gewaarborgde schuld wordt voldaan door een derde die, met toepassing van de in het geding zijnde bepaling, in de plaats komt van de oorspronkelijke schuldeiser.
Der Hof wird gefragt, ob Artikel 1251 des Zivilgesetzbuches - in Verbindung mit Artikel 80 Absatz 6 des Konkursgesetzes vom 8. August 1997 - mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, ausgelegt in dem Sinne, dass der Antrag auf Entlastung der Personen, die unentgeltlich eine persönliche Sicherheit geleistet hätten, gegenstandslos werde, wenn die besicherte Verbindlichkeit von einem Dritten, der in Anwendung der fraglichen Bestimmung an die Stelle des Altgläubigers trete, beglichen werde.