Volgens de verzoekende partij zou die bepaling niet bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies en de gemeenten een algemene onbelastbaarheid genieten voor wat betreft goederen van het openbaar domein en van goederen van het privaat domein die voor een « dienst van openbaar nut » worden aangewend, terwijl de Vlaamse kerkfabrieken niet eenzelfde algemene onbelastbaarheid zouden genieten.
Nach Auffassung der klagenden Partei sei diese Bestimmung nicht vereinbar mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern der Staat, die Gemeinschaften, die Regionen, die Provinzen und die Gemeinden eine allgemeine Steuerbefreiung geniessen würden für Güter des öffentlichen Eigentums und für Güter des privaten Eigentums, die für einen « gemeinnützigen Dienst » benutzt würden, während die flämischen Kirchenfabriken nicht in den Genuss einer solchen allgemeinen Steuerbefreiung gelangten.