In een eerste onderdeel van haar middel klaagt de verzoekende partij een discriminatie aan die onbestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 12 en 17 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, tussen de onderdanen van de Europese Unie, naargelang zij al dan niet vallen onder het toepassingsgebied van de verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968.
In einem ersten Teil ihres Klagegrund prangert die klagende Partei eine nicht mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit den Artikeln 12 und 17 des Vertrags zur Gründung der Europäischen Gemeinschaft, zu vereinbarende Diskriminierung zwischen Staatsbürgern der Europäischen Union an, je nachdem, ob die Verordnung (EWG) Nr. 1612/68 des Rates vom 15. Oktober 1968 auf sie anwendbar sei oder nicht.