1. Indien er op een instelling waarvan de moederonderneming een instelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in een derde land is, geen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend overeenkomstig artikel 111, gaan de bevoegde autoriteiten na of de instelling onderworpen is aan geconsolideerd toezicht door de toezichtautoriteit van een derde land dat gelijkwaardig is aan het geconsolideerd toezicht op grond van de in deze richtlijn neergelegde beginselen en de vereisten van deel 1, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013.
(1) Unterliegt ein Institut, dessen Mutterunternehmen ein Institut, eine Finanzholdinggesellschaft oder eine gemischte Finanzholdinggesellschaft mit Sitz in einem Drittland ist, nicht der Beaufsichtigung auf konsolidierter Basis gemäß Artikel 111, so bewerten die zuständigen Behörden, ob die Beaufsichtigung des Instituts auf konsolidierter Basis durch eine Aufsichtsbehörde des Drittlands der Aufsicht nach den Grundsätzen dieser Richtlinie und den Anforderungen des Teils 1 Titel II Kapitel 2 der Verordnung (EU) Nr. 575/2013 gleichwertig ist.