1. De lidstaten behoeven artikel 10, leden 1, 2 en 3 niet toe te passen wanneer bij een besluit van het bestuurs- of leidinggevend orgaan een inbreng anders dan in geld plaatsvindt in de vorm van effecten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 18) van Richtlijn 2004/39/EG of in de vorm van geldmarktinstrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 19) van dezelfde richtlijn en die effecten of geldmarktinstrumenten worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende een toereikende, volgens de nationale wetgeving te bepalen periode voorafgaand aan het plaatsvinden van de inbreng anders dan in geld op één of meer gereglementeerde markten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14) van genoemde richtlijn zijn verhandeld.
1. Die Mitgliedstaaten können beschließen, Artikel 10 Absätze 1, 2 und 3 nicht anzuwenden, wenn auf Beschluss des Verwaltungs- oder Leitungsorgans übertragbare Wertpapiere im Sinne von Artikel 4 Absatz 1 Nummer 18 der Richtlinie 2004/39/EG oder Geldmarktinstrumente im Sinne des Artikels 4 Absatz 1 Nummer 19 dieser Richtlinie* als Sacheinlage eingebracht werden und diese Wertpapiere oder Geldmarktinstrumente zu dem gewichteten Durchschnittspreis bewertet werden, zu dem sie während einer nach den einzelstaatlichen Rechtsvorschriften zu bestimmenden ausreichenden Zeitspanne vor ihrer Einbringung auf einem oder mehreren geregelten Märkten im Sinne von Artikel 4 Absatz 1 Nummer 14 der genannten Richtlinie gehandelt wurden.