1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de leden 2 tot en met 6 genoemde opzettelijke gedragingen, indien geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is, strafbaar zijn.
1. Jeder Mitgliedstaat trifft die erforderlichen Maßnahmen, um sicherzustellen, dass vorsätzlich begangene Handlungen nach den Absätzen 2 bis 6 unter Strafe gestellt werden, wenn sie unrechtmäßig vorgenommen werden.