3. Voor de aangifte van de vangsten na de in lid 2 bedoelde periode wordt iedere kalendermaand in zes aangifteperiodes verdeeld die worden aangeduid met de letters A, B, C, D, E en F en die respectievelijk de 1ste tot en met de 5de, de 6de tot en met de 10de, de 11de tot en met de 15de, de 16de tot en met de 20ste, de 21ste tot en met de 25ste en de 26ste tot en met de laatste dag van de maand omvatten.
(3) Zur Meldung der Fänge nach dem in Absatz 2 genannten Zeitraum wird jeder Kalendermonat in sechs Meldezeiträume mit den Buchstaben A, B, C, D, E und F vom 1. bis zum 5. Tag, vom 6. bis zum 10. Tag, vom 11. bis zum 15. Tag, vom 16. bis zum 20. Tag, vom 21. bis zum 25. Tag und vom 26. bis zum letzten Tag des Monats eingeteilt.