De maatregel van internering waarin de wet van 9 april 1930 voorziet, kan worden genomen ten aanzien van de persoon die een misdaad of een wanbedrijf heeft gepleegd en die in een staat van krankzinnigheid verkeert of in een ernstige staat van geestesstoornis of zwakzinnigheid die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden.
Die im Gesetz vom 9. April 1930 vorgesehene Internierungsmassnahme kann bezüglich der Person ergriffen werden, die ein Verbrechen oder ein Vergehen begangen hat und dermassen dement, geistesgestört oder schwachsinnig ist, dass sie unfähig ist zu einer Kontrolle über ihre Taten.