1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in ieder geval ten aanzien van misdrijven die op het grondgebied van de lidstaat zijn gepleegd, een aangifte of klacht van het slachtoffer van terrorisme of een ander slachtoffer ten aanzien van de onder deze richtlijn vallende misdrijven geen noodzakelijke voorwaarde is voor het instellen van een onderzoek naar of een vervolging van die misdrijven.
(1) Die Mitgliedstaaten stellen sicher, dass Ermittlungen oder Strafverfolgung im Zusammenhang mit den unter diese Richtlinie fallenden Straftaten zumindest dann nicht von einer Anzeige oder Klage des Terrorismusopfers oder einer anderen von der Straftat betroffenen Person abhängt, wenn die Taten im Hoheitsgebiet des Mitgliedstaats begangen wurden.