Uit de feiten van het geding en de formulering van de prejudiciële vraag blijk
t dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over het verschil in behandeling dat de voormelde bepalingen van de wet van 8 april 1965 en va
n het decreet van 4 maart 1991 zouden maken tussen twee categorieën van minderjarigen ten aanzien van wie een maatregel van individuele hulpverlening bedoeld in artikel 38, § 3, 1°, van dat decreet wordt genomen en waarvan de toepassingsvoorwaarden voor de jeugdrechtbank worden betwist door middel
...[+++] van een beroep dat op grond van artikel 37 van dat decreet is ingesteld door een van de personen bedoeld in het eerste lid, 1°, van die bepaling : enerzijds, diegenen die in het geding zijn betrokken door de persoon die dat beroep heeft ingesteld en, anderzijds, diegenen voor wie dat niet het geval is.Aus dem Sachverhalt und der Formulierung der präjudiziellen Frage geht hervor, dass der Hof gebeten wird, über den Behandlungsunterschied zu befinden, der durch die vorerwähnten Bestimmungen des Gesetzes vom 8. April 1965 und des
Dekrets vom 4. März 1991 zwischen zwei Kategorien von Minderjährigen eingeführt würde, die Gegenstand einer individuellen Hilfsmassnahme im Sinne von Artikel 38 § 3 Nr. 1 dieses Dekrets wären, wobei deren Anwendungsmodalitäten vor dem Jugendgericht angefochten würden durch eine Klage, die auf der Grundlage von Artikel 37 dieses Dekrets durch eine der in Absatz 1 Nr. 1 dieser Bestimmung erwähnten Personen eingere
...[+++]icht würde: einerseits diejenigen, die durch den Urheber dieser Klage ins Verfahren einbezogen würden, und andererseits diejenigen, die nicht einbezogen würden.