1. Zaad van Pisum sativum, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea conv. acephala, Vicia faba en van rassen van Poa pratensis, als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 van bijlage I, moet, overeenkomstig de onderstaande normen of eisen, voor ten minste 99,7 % raszuiver zijn. Of aan de minimumeisen inzake raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de bijlage I omschreven veldkeuringen.
1. Das Saatgut von Pisum sativum, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea conv. acephala, Vicia faba und von den im zweiten Teil des drittes Satzes vom Punkt 4 der Anlage I genannten Sorten von Poa pratensis genügt folgenden Normen oder sonstigen Voraussetzungen: die Mindestsortenreinheit beträgt 99,7 v.