De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 362, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre « kinderen die buiten het huwelijk werden geboren en voor de nieuwe afstammingswet van 31
maart 1987 door hun moeder werden erkend en geadopteerd geen volwaardige afstammingsband hebben t.a.v. hun moeder en de latere vaststelling van hun afstamming t.a.v. een derde deze adoptie laat bestaan en slechts gevolgen sorteert in zoverre deze gevolgen niet in strijd zijn met die van de adoptie, dan wanneer kinderen die buiten het huwelijk werden geboren doch niet door hun moed
...[+++]er werden geadopteerd door de nieuwe afstammingswet wel een volwaardige afstammingsband hebben t.a.v. hun moeder en t.a.v. de erkennende derde ».Die präjudizielle Frage bezieht sich auf die Vereinbarkeit von Artikel 362 Absatz 2 des Zivilgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insoweit « aus
serehelich geborene Kinder, die vor dem neuen Abstammungsgesetz vom 31. März 1987 von ihrer Mutter aner
kannt und adoptiert wurden, kein vollwertiges Abstammungsverhält
nis zu ihrer Mutter haben und die nachträglic ...[+++]he Feststellung ihrer Abstammung einer Drittperson gegenüber diese Adoption fortbestehen lässt und nur insofern Folgen zeitigt, als diese Folgen nicht im Widerspruch zu denen der Adoption stehen, wohingegen ausserehelich geborene Kinder, die nicht von ihrer Mutter adoptiert wurden, infolge des neuen Abstammungsgesetzes wohl aber ein vollwertiges Abstammungsverhältnis zu ihrer Mutter und zur anerkennenden Drittperson haben ».