5. De in de leden 3 en 4 bedoelde sancties worden niet opgelegd indien de lidstaat constateert dat het om overmacht gaat of dat de onregelmatigheid niet opzettelijk of uit grove nalatigheid is begaan of dat de onregelmatigheid van verwaarloosbare invloed is op het functioneren van de regeling of op de doeltreffendheid van de controles.
(5) Die in den Absätzen 3 und 4 genannten Sanktionen werden nicht verhängt, wenn der Mitgliedstaat feststellt, dass es sich um einen Fall höherer Gewalt handelt oder dass der Verstoß weder absichtlich noch grob fahrlässig begangen wurde oder er für das Funktionieren der Regelung oder zur Wirksamkeit der Kontrollen von geringer Bedeutung ist.