22. benadrukt dat levende donatie moet worden gezien als een aanvulling op postmortale donatie; raadt de lidstaten, in verband met het impliciete gevaar van uitbuiting, aan donaties van levende personen alleen toe te staan voor gezinsleden, naaste verwanten en echtgenoten en voor mensen met wie
de donor een nauwe, persoonlijke relatie heeft; dringt erop aan dat vooral in lidstaten die donaties van levende personen uitbreiden tot categorieën waarbij geen sprake is van een pe
rsoonlijke relatie, strenge regels moeten gelde ...[+++]n om te voorkomen dat mensen wegens een donatie onder druk gezet of daarvoor betaald worden; 22. betont, dass Lebendspenden nur als Ergänzung zu postmortalen Spenden zu betrachten sind; rät den Mitgliedstaaten aufgrund der mit Lebendspenden verbundenen Ausbeutungsgefahr, diese Spenden nur unter Familienmitgliedern, nahen Verwandten und Ehepartnern sowie für Menschen zuzula
ssen, die eine enge persönliche Beziehung zum Spender haben; fordert nachdrücklich, dass vor allem in Mitgliedstaaten, die die Möglichkeit einer Lebendspende auf Gruppen von Personen ausdehnen, die keine persönliche Beziehun
g zueinander haben, strenge Vorschriften gelten ...[+++] müssen, sodass ausgeschlossen ist, dass Menschen wegen einer Spende unter Druck gesetzt oder dafür bezahlt werden;