45. Derhalve moet op vraag 2 en vraag 3, sub b, worden geantwoord dat, bij d
e terugkeer van een werknemer naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit nadat hij betaald
werk heeft verricht in een andere lidstaat, een tot het gezin van die
werknemer behorende persoon met de national
iteit van een derde land op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 1612/68, welke bepaling naar analogie w
ordt toegepast, een recht ...[+++] van verblijf heeft in de lidstaat waarvan de werknemer de nationaliteit bezit, ook indien deze laatste aldaar geen reële en daadwerkelijke economische activiteit verricht.45. Nach alledem ist auf die Fragen 2 und 3 b) wie folgt zu antworten: Kehrt ein Arbeitnehmer in den Mitgliedstaat, dessen Staatsangehörigkeit er besitzt
, nach der Ausübung einer Tätigkeit im Lohn- oder Gehaltsverhältnis in einem anderen Mitgliedstaat zurück, so verfügt ein Staatsangehöriger eines Drittstaats, der Familie
nangehöriger dieses Arbeitnehmers ist, aufgrund des entsprechend angewan
dten Art. 10 Abs. 1 Buchst. a der Verordnung N ...[+++]r. 1612/68 auch dann über ein Aufenthaltsrecht in dem Mitgliedstaat, dessen Staatsangehörigkeit der Arbeitnehmer hat, wenn der Letztgenannte dort keiner echten und tatsächlichen wirtschaftlichen Tätigkeit nachgeht.