De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van artikel 9 van het organiek besluit van de Regent van 18 maart 1831 « van het bestuer van 's lands middelen » en van de artikelen 70 en 84 van het BTW-Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat zij de rechter, bij wie een beroep is
ingediend tegen de weigering door de minister van Financiën of diens gedelegeerde, van een bezwaarschrift
tot vermindering of kwijtschelding ...[+++]van geldboeten van repressieve aard, niet toestaan dergelijke geldboeten zelf te verminderen of kwijt te schelden.Die präjudizielle Frage bezieht sich auf die Vereinbarkeit von Artikel 9 des Grundlagenerlasses des Regenten vom 18. März 1831 « über die Finanzverwaltung » sowie der Artikel 70 und 84 des Mehrwertsteuergesetzbuches, ausgelegt in dem Sinne, dass sie es dem Richter, der mit einer Klage gegen die Ablehnung einer Beschwerde auf Herabsetzung oder Erlass von Geldbussen repressiver Art durch den Minister de
r Finanzen oder dessen Beauftragten befasst sei, nicht erlaubten, selbst solche Geldbussen herabzusetzen oder zu erlassen, mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit Artikel 6 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvent
...[+++]ion.