De Ministerraad werpt op dat de prejudiciële vraag geen vergelijkbare situaties betreft, omdat de verwijzende rechter uitgaat van een verkeerd uitgangspunt; de afzonderlijke aanslag, zoals bepaald in artikel 219 van het WIB 1992, zou niet als een strafrechtelijke sanctie kunnen worden beschouwd.
Der Ministerrat führt an, dass die Vorabentscheidungsfrage keine vergleichbaren Situationen betreffe, weil der vorlegende Richter von einem falschen Ausgangspunkt ausgehe; die getrennte Veranlagung im Sinne von Artikel 219 des EStGB 1992 könne nicht als eine strafrechtliche Sanktion betrachtet werden.