1. De lidstaten bepalen dat ingeval een verzoeker die een inbreuk op onder deze richtlijn vallende intellectuele-eigendomsrechten aanvoert, aan een rechtbank bewijsmateriaal heeft overgelegd dat naar het oordeel van die rechtbank voldoende is om zijn vorderingen te ondersteunen en hij tot staving van zijn vorderingen van belang zijnd bewijsmateriaal heeft genoemd dat zich in de macht van de inbreukmaker bevindt, de bevoegde rechterlijke instanties in passende gevallen en op passende wijze overlegging van dit bewijsmateriaal door de wederpartij kunnen gelasten, op voorwaarde dat de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.
1. Für den Fall, dass ein Antragsteller, der eine in dieser Richtlinie vorgesehene Verletzung von Rechten an geistigem Eigentum geltend macht, einem Gericht Beweismittel vorgelegt hat, die nach Auffassung des Gerichts zur Begründung seiner Ansprüche hinreichend sind, und rechtserhebliche in der Verfügungsgewalt der gegnerischen Partei befindliche Beweismittel zur Begründung seiner Ansprüche bezeichnet hat, sehen die Mitgliedstaaten in den angemessenen Fällen und in verhältnismäßiger Art und Weise die Befugnis der Gerichte vor, die Herausgabe dieser Beweismittel durch die gegnerische Partei anzuordnen, sofern der Schutz vertraulicher Informationen gewährleistet wird.