De Raad van State stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van die artikelen 9 en 12bis, in samenhang gelezen met artikel 26, § 2, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, doordat zij de vreemdeling die zich bevindt in een van de gevallen waarin artikel 10 van de wet van 15 december 1980 voorziet, de mogelijkheid ontnemen buitengewone omstandigheden aan te voeren die hem toestaan aan de overheden van de gemeente waar hij verblijft de documenten aan te vragen die nodig zijn voor zijn verblijf op het grondgebied van het Rijk, terwijl een vreemdeling die zich niet in een van de bij artikel 10 van de voormelde wet voorgeschreven gevallen bevindt, zulke buitengewone omstandigheden wel kan
...[+++]aanvoeren.
Der Staatsrat befragt den Hof zur Vereinbarkeit dieser Artikel 9 und 12bis in Verbindung mit Artikel 26 § 2 des königlichen Erlasses vom 8. Oktober 1981 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern sie Ausländern, die sich in einem der in Artikel 10 des Gesetzes vom 15. Dezember 1980 vorgesehenen Fälle befänden, die Möglichkeit versagten, aussergewöhnliche Umstände geltend zu machen, die es ihnen erlaubten, bei den Behörden der Gemeinde ihres Aufenthaltsortes die für den Aufenthalt auf dem Gebiet des Königreichs erforderlichen Dokumente zu beantragen, während ein Ausländer, der sich nicht in einem der in Artikel 10 des obenerwähnten Gesetzes vorgesehenen Fälle befinde, solche aussergewöhnlichen Umstände geltend machen könne.