De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 257, § 2, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, doordat de kwijtschelding of de proportionele vermindering van de onroerende voorheffing wordt geweigerd wanneer een onroerend goed langer dan twaalf maanden leegstaat, rekening houdend met het vorige aanslagjaar, om redenen die onafhankelijk zijn van de wil van de eigenaar, in zoverre het gaat om een gebouw dat wordt afgebroken teneinde het wederop te bouwen.
In der präjudiziellen Frage wird dem Hof die Frage vorgelegt, ob Artikel 257 § 2 Nr. 3 des Einkommensteuergesetzbuches 1992 gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstösst, indem der Erlass oder anteilige Nachlass des Immobilienvorabzugs verweigert wird, wenn eine Immobilie länger als zwölf Monate - unter Berücksichtigung des vorherigen Veranlagungsjahres - aus vom Willen des Eigentümers unabhängigen Gründen leersteht, insofern es sich um ein Gebäude handelt, das im Hinblick auf seinen Wiederaufbau abgerissen wird.