Artikel 21, paragraaf 6, van de op 20 februari 1980 gecoördineerde wetten houdende
het statuut van de gewetensbezwaarden, en inzonderheid gewij- zigd op 20 april 1989, bepaalt : " De gewetens- bezwaarde heeft, onder dezelfde voorwaarden die gelden voor de toekenning door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het bestaansmini- mum, recht op een bijkomende vergoeding ten belope van het verschil tussen enerzijds het bestaansmini- m
um en anderzijds de andere vergoedingen of toe- lagen, de soldij inbegrepen, die aan hem en zi
...[+++]jn recht- hebbenden zijn uitgekeerd, voor zover dat verschil positief is.
L'article 21, paragraphe 6, des lois portant le statut des objecteurs de conscience, coordonnées le 20 fé- vrier 1980, et modifiées notamment le 20 avril 1989, prévoit ce qui suit : " L'objecteur de conscience a droit, aux mêmes conditions que celles fixées pour l'octroi du minimum de moyens d'existence par les centres publics d'aide sociale, à une indemnité supplé- mentaire égale à la différence entre, d'une part, le minimum de moyens d'existence et, d'autre part, les autres indemnités ou allocations qui sont allouées à lui-même et à ses ayants droit, en ce compris la solde, pour autant que cette différence est positive.